Ga verder naar de inhoud

KC32/20-0008

Fondée KC - Turnhout Commission des plaintes Disciplinaire
TUCHT - GETUIGEN - MOTIVERING

De Klachtencommissie oordeelt dat de directeur bij zijn beoordeling van het bewezen zijn van de ten laste gelegde feiten de grenzen van de redelijkheid te buiten is gegaan. Hetgeen in de motivering geschreven wordt, vindt onvoldoende steun in de bewoordingen van het RAD van 27 november 2020, waarop de tuchtbeslissing mede gebaseerd is. Uit het RAD van 27 november 2020 blijkt enkel dat de penitentiaire beambten een verklaring hebben gehoord van de celgenoot dat klager hem geslagen heeft: “bij het controleren via het winket gaf (naam celgenoot) aan dat hij net slaag had gekregen van (naam klager)”. Het personeel heeft dit niet zelf vastgesteld. In de motivering van de tuchtbeslissing wordt gesteld: “Betrokkene was fysiek agressief ten opzichte van zijn celgenoot.” Dit lijkt vooral gebaseerd te zijn op de vaststelling van blauwe plekken bij de celgenoot, waarbij het voor de Klachtencommissie initieel niet duidelijk was wie en ter gelegenheid waarvan deze werden vastgesteld. Ter zitting werd pas duidelijk dat de directeur dit zelf heeft vastgesteld. In het kader van de motiveringsplicht van artikel 8 van de Basiswet strekt het tot aanbeveling dat de motivering duidelijk melding maakt van de “bron” van zulke vaststellingen, temeer nu ze geen steun vinden in het RAD van 27 november 2020, en de blauwe plekken ook tijdens de tuchtrechtelijke hoorzitting niet ter sprake kwamen. Bepaalde aspecten die door de motivering van de tuchtbeslissing als vastgesteld worden beschouwd, blijken onvoldoende steun te vinden in de bewoordingen van het RAD. De motivering zegt namelijk: “Nochtans werd vastgesteld door het personeel dat betrokkene vlak voor de overbrenging naar de strafcel op muren en deuren aan het slaan was.” Uit het verweer van de directie tegen de klacht blijkt dat men ook voor het bewijs hiervan voortgaat op het verhaal van de celgenoot, waarover de directie vervolgens zegt: “Deze kant van het verhaal wordt bevestigd door het personeel dat aanwezig was bij de plaatsing van (naam klager) op strafcel op 27/11/2020 om 19u50. (…) Op dat ogenblik was het personeel getuige van het destructief gedrag van betrokkene.” De Klachtencommissie is het aldus niet eens met de passage uit de motivering waarin gesteld wordt: “Er zijn voldoende aanwijzingen dat betrokkene verantwoordelijk is voor de vernielingen.” Zij vindt hiervoor onvoldoende elementen in het RAD van 27 november 2020. Bovendien verklaarde de directie ter zitting letterlijk: “Ik kan niet zeggen dat het personeel ooggetuige is geweest van de vernielingen zelf. Men heeft dat vastgesteld dat er vernielingen waren. Ooggetuigen waren er inderdaad niet. Behalve zijn celgenoot.” Uit de studie van de stukken van het dossier en uit hetgeen naar voren kwam ter zitting concludeert de Klachtencommissie dat de motivering van de tuchtbeslissing, die zodanig geformuleerd is als zou ze zich baseren op feitelijke vaststellingen van geloofwaardige bronnen (nl. personeel), in werkelijkheid onvoldoende steun vindt in het onderliggende RAD. Aanvullende bronnen (nl. vaststellingen door de directeur zelf) worden bovendien niet duidelijk benoemd. De motivering is in die zin dan ook gebrekkig. De facto wordt er volgens de Klachtencommissie eerder voortgegaan op beweringen van de celgenoot, aan wiens verklaringen bijzonder geloof gehecht wordt in het licht van het tuchtrechtelijk verleden van klager. De klacht is gegrond. De tuchtbeslissing van 3 december 2020 wordt vernietigd.