Ga verder naar de inhoud

KC21/24-0137

Fondée KC - Merksplas Commission des plaintes Disciplinaire
TUCHT - SANCTIE

De directie heeft zich voor het bewezen zijn van de feiten gebaseerd op de materiële vaststellingen zoals opgenomen in het RAD van 13 oktober 2024 en de verklaringen die klager hierover ter tuchtzitting aflegde. De klachtencommissie acht het redelijk dat de directie de feiten bewezen achtte. De directie kwalificeerde de feiten als het beledigen van personen die zich in de gevangenis bevinden (artikel 130, 1° Basiswet). De klachtencommissie acht de kwalificatie correct en afdoende gemotiveerd.

Klager pleegde een inbreuk van de tweede categorie en kreeg hiervoor een tuchtsanctie van 5 dagen ATV. De klachtencommissie acht deze sanctie op zichzelf wettelijk en redelijk.

Ter tuchtzitting haalde de advocaat aan dat klager op het ogenblik van de tuchtzitting reeds onder ATV stond (en dit nog tot 31 oktober 2024), waardoor een nieuwe sanctie wellicht zou leiden tot het overschrijden van "de maximale termijn van 30 dagen ATV". De directie kondigde ter tuchtzitting aan de nieuwe sanctie vanaf 1 november 2024 te laten ingaan, waardoor er zich geen probleem zou stellen. Volgens de advocaat is deze praktijk onwettig. Ook in de klacht wordt aangehaald dat de directie hiermee de maximumtermijn van 30 dagen omzeilt.

De klachtencommissie wijst erop dat in een recent arrest van de Raad van State de draagwijdte van artikel 142 Basiswet verduidelijkt wordt. Deze rechtspraak kan als volgt samengevat worden. Een verlenging (lees: elke verlenging) van een lopende ATV-sanctie ten gevolge van een tijdens deze ATV-sanctie gepleegde inbreuk is onwettig (lees: zelfs wanneer hiermee in totaal 30 dagen ATV niet overschreden worden, zoals eerder als regel werd gehanteerd en waarnaar ook de advocaat van klager verwees) , behalve wanneer de nieuwe tuchtinbreuk een zware aanslag op de fysieke integriteit uitmaakte. In dat geval mag de sanctie wél verlengd worden en dit tot maximum 45 dagen.

Volgens de klachtencommissie impliceert deze rechtspraak dat de techniek die de directie in het voorliggend dossier toepaste, namelijk 24u tussen de uitvoering van twee ATV-sancties laten zodat er geen sprake is van een “verlenging” in de zin van artikel 142 Basiswet, de enige mogelijke manier is om toch over te gaan tot sanctionering voor een inbreuk die tijdens een lopende ATV-sanctie werd gepleegd.

Hiermee wordt volgens de klachtencommissie ook de bedoeling van de wetgever gerespecteerd om, gelet op het ingrijpend karakter van deze sanctie, tussen twee opeenvolgende afzonderingen in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte een “tijdsruimte” (lees: termijn) van ten minste 24 uren te laten.

De klachtencommissie meent niet dat het de bedoeling van de wetgever was om sanctionering van nieuwe tuchtinbreuken gepleegd tijdens een lopende ATV-sanctie compleet onmogelijk te maken. Bovenstaande door de directie toegepaste techniek niet aanvaarden zou immers een totale vrijgeleide betekenen om tijdens een lopende ATV-sanctie nieuwe tuchtinbreuken te plegen.

Volgens de klachtencommissie doorstaat de handelswijze van de directie, waarbij klager voor een tuchtinbreuk gepleegd tijdens een lopende ATV-sanctie, een nieuwe ATV-sanctie opgelegd krijgt die pas ingaat daags na (lees: 24 uur na) afloop van de eerste ATV-sanctie, in principe de toets van de wettigheid.

In het voorliggend dossier blijkt echter nergens uit de tuchtbeslissing dat er ook daadwerkelijk rekening werd gehouden met deze verplichte “tijdsruimte”. De directie beloofde dit enkel ter tuchtzitting. Het tuchtregister dat de klachtencommissie bijkomend opvroeg maakt evenmin melding van concrete uren. Aangezien de tuchtbeslissing geen concrete aanvangsdatum van de nieuwe sanctie (noch een concreet aanvangsuur) vermeldt, acht de klachtencommissie ze gebrekkig. De klacht is gegrond. De tuchtbeslissing wordt vernietigd.