Ga verder naar de inhoud

KC21/23-0044

Fondée KC - Merksplas Commission des plaintes Disciplinaire
TUCHT - GEÏNTERNEERDE - TOEREKENBAARHEID - MOTIVERING

Volgens de klachtencommissie voert klager geen tegenindicaties aan die doen twijfelen aan het RAD. Het is dan ook redelijk dat de directie de feiten (schoppen en slaan op celdeur en uitspraken van ‘racist’ en ‘uw moeder is een hoer’) bewezen achtte.

De klachtencommissie acht de kwalificatie van het beledigen van personen die zich in de gevangenis bevinden (artikel 130, 1° Basiswet) correct en afdoende gemotiveerd.

De klachtencommissie acht de kwalificatie van het veroorzaken van lawaaihinder die het goede verloop van de activiteiten van de gevangenis verstoort (artikel 130, 7° Basiswet) niet afdoende gemotiveerd. Hoewel het schoppen en slaan op de celdeur vaststaat, motiveert de directie niet in welke zin dit geleid heeft tot het verstoren van het goede verloop van de activiteiten in de gevangenis. Deze inbreuk kon dan ook niet weerhouden worden.

De directie motiveert aan de hand van twee elementen waarom ze klager verantwoordelijk achtte voor de hem ten laste gelegde feiten:

(1) Gebrek aan aanwijzingen van ontoerekenbaarheid in het RAD. De directie stelt dat er in het RAD geen aanwijzingen zijn dat klager ontoerekenbaar zou zijn op het moment van de feiten.
Volgens de klachtencommissie doet het gegeven dat klager zodanig explosief reageert op de mededeling dat hij even moet wachten alvorens te kunnen telefoneren, net wel vragen rijzen omtrent de toerekenbaarheid van de feiten aan klager. Artikel 144 §1 in fine Basiswet stelt dat de directeur zich alle nuttige informatie laat bezorgen voor de beoordeling van de zaak. In het voorliggend dossier impliceerde deze verplichting volgens de klachtencommissie dat de directie zich een advies van de arts inzake de toerekenbaarheid moest laten bezorgen, nu hier volgens de klachtencommissie net op basis van de feiten wel degelijk twijfel over bestaat.

(2) De coherente en heldere uitleg ter tuchtzitting. De klachtencommissie wijst erop dat de vraag of de geïnterneerde wel verantwoordelijk kan geacht worden voor de feiten, slaat op de vraag of de persoon op het moment van de feiten helder en bewust was, en dus over vrije wil en oordeelsvermogen beschikte en er bewust voor gekozen heeft de feiten te plegen. De directie verwijst in haar motivering naar de toestand van klager op het ogenblik van de tuchtrechtelijke hoorzitting. Hiermee spreekt zij zich niet uit over de toestand van klager op het ogenblik van de feiten.

Volgens de klachtencommissie werd de toerekenbaarheid van de feiten niet afdoende gemotiveerd. De motivering voldoet niet aan artikel 144 §6 j° artikel 8 Basiswet. De klacht is gegrond. De tuchtbeslissing wordt vernietigd.