Ga verder naar de inhoud

KC21/22-0033

Fondée KC - Merksplas Commission des plaintes Disciplinaire
TUCHT - GEÏNTERNEERDE - KWALIFICATIE FEITEN - MOTIVERING - TOEREKENBAARHEID

Volgens de Klachtencommissie blijkt uit het RAD van 3 april 2022 geenszins dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke aantasting van de fysieke integriteit of de bedreiging daarmee. Het RAD beschrijft enkel dat klager gewond is, dat zijn celgenoot tegen hem staat te roepen, en dat klager zichtbaar aangedaan is. Dit strookt volgens de Klachtencommissie helemaal met de versie van klager dat hij aangevallen werd door zijn celgenoot. Volgens de Klachtencommissie was er géén sprake van een wederzijdse vechtpartij, zodat de directie de grenzen van de redelijkheid te buiten ging door de gebeurtenissen – volgens de verklaring van de directie ter zitting van de Klachtencommissie vooral gesteund op het feit dat de celgenoot ook stelde dat hij slachtoffer was – in hoofde van klager te kwalificeren als de opzettelijke aantasting van de fysieke integriteit of de bedreiging daarmee.

De Klachtencommissie wijst erop dat de tweede component van artikel 144 §6 van de Basiswet, namelijk de vraag of de tuchtrechtelijke inbreuk ook aan de gedetineerde kan worden toegerekend, bijzondere aandacht verdient indien de pleger van de inbreuk een geïnterneerde is. Overeenkomstig de communicatie van DG EPI d.d. 26 april 2021 dient de motivering van de tuchtbeslissing expliciet melding te maken van de elementen waaruit volgens de directie blijkt dat de gepleegde feiten aan de betrokken geïnterneerde kunnen worden toegerekend. De Klachtencommissie heeft reeds meermaals geoordeeld dat de toets die de directie moet maken de toerekenbaarheid van de inbreuk betreft op het moment van het plegen ervan, en niet beperkt kan worden tot een schets van de toestand van klager ter tuchtzitting. Dat klager op het moment van de tuchtzitting een samenhangend verhaal vertelt of zelfs bepaalde feiten erkent, is onvoldoende om iets te zeggen over zijn toestand op het ogenblik van de feiten. In casu was de toets zoals opgenomen in de motivering van de tuchtbeslissing (“Betrokkene komt op de hoorzitting zeer helder over en kan zijn verhaal vlot doen, de feiten worden daarom aanrekenbaar geacht, ook al is hij geïnterneerd.”) dan ook niet afdoende. Dat deze toets de toestand op het ogenblik van het plegen van de feiten betreft, wordt bevestigd door de Nederlandstalige Beroepscommissie in BC/21-0149.

In de beslissing BC/21-0149 wordt de lat echter nog hoger gelegd. De Beroepscommissie neemt het standpunt in dat een voorafgaande beoordeling door een psychiater omtrent de toestand van de geïnterneerde op het moment van het plegen van de tuchtinbreuk noodzakelijk is. Pas wanneer dergelijk psychiatrisch verslag bevestigt dat de geïnterneerde op het moment van de feiten helder en bewust was, kan de directie onderzoeken of de tuchtrechtelijke inbreuk hem effectief kan worden toegerekend op basis van alle bewijselementen die voorhanden zijn. De Klachtencommissie is eveneens van mening dat de vraag of de geïnterneerde wel verantwoordelijk kan geacht worden voor de feiten, met name de vraag of de persoon op het moment van de feiten helder en bewust was, en dus over vrije wil en oordeelsvermogen beschikte en er bewust voor gekozen heeft de feiten te plegen, niet op adequate wijze door de directie kan gebeuren. De Klachtencommissie oordeelt dat, in geval van een tuchtprocedure ten aanzien van een geïnterneerde, een voorafgaande beoordeling door een psychiater omtrent de toestand van de geïnterneerde op het moment van het plegen van de feiten noodzakelijk is.

De klacht is gegrond. De tuchtbeslissing wordt vernietigd.