Ga verder naar de inhoud

KC04/24-0082

Fondée KC - Beveren Commission des plaintes Disciplinaire
TUCHT - VERBODEN SUBSTANTIES - VERMOEDEN VAN ONSCHULD - CELCONTROLE - TOEREKENBAARHEID

De klacht betreft een tuchtbeslissing van de directie van de gevangenis.

Klager werd tuchtrechtelijk gesanctioneerd voor het bezit van of de handel in door of krachtens de wet verboden voorwerpen of substanties.
Ten aanzien van klager werd een RAD opgesteld. Op de tuchtrechtelijke hoorzitting ontkende klager dat de betrokken substantie aan hem toebehoorde. De directie meent dat de tuchtinbreuk bewezen is. In de motivatie van de directie staat te lezen dat klager beweert niet op de hoogte te zijn geweest van de verboden substanties die zich in de cel bevonden. De directie wijst de klager erop dat ook indien klager zelf geen gebruiker is van de verboden substanties, hij nog steeds verantwoordelijk is voor alles dat zich binnen diens cel bevindt en afspeelt. De vaststellingen wijzen op druggebruik en -bezit. De directie vult aan dat zij het niet aannemelijk vinden dat klager niet minstens op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in zijn cel. Uit het schriftelijk verweer van de directie volgt dat klager werd gesanctioneerd voor deelname aan
bezit van of de handel in door of krachtens de wet verboden voorwerpen of substanties, niet het bezit of de handel zelf.

Zoals gezegd, volgt uit artikel 144, §6 van de Basiswet dat het tuchtfeit aan de tuchtrechtelijk vervolgde individueel moet kunnen worden toegerekend. De klachtencommissie gaat na of de directie, op basis van de verschillende elementen in het dossier, redelijkerwijze kon besluiten dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan de deelname aan het bezit of de handel in drugs.

De klachtencommissie merkt vooreerst op dat er geen sprake is van een ondubbelzinnige schuldbekentenis van één van de drie celgenoten, die de verantwoordelijkheid van de andere, waaronder klager, uitsluit.

Vervolgens merkt de klachtencommissie op dat het RAD duidelijk vermeldt dat de verboden substantie werd aangetroffen onder het toetsenbord. Hoewel toegankelijk, gaat het dus niet om een duidelijk zichtbare plek. De klachtencommissie kan dan ook niet akkoord gaan met het argument van de directie dat het niet aannemelijk is dat de verboden substantie niet werd opgemerkt door al de celgenoten, daar ze onmiddellijk werd gevonden bij een celcontrole. Een celcontrole beoogt namelijk om datgene te controleren wat verstopt is bij gedetineerden. Klager daarentegen was slechts vijf à zes dagen aanwezig in de cel. Het spreekt voor zich dat van hem niet kan worden verwacht dat hij zijn eigen cel controleert bij aankomst, om na te gaan wat zijn celgenoten mogelijk verstopt hebben.

In de hypothese dat het ging om een duidelijk zichtbaar (verboden) voorwerp, of de gelijk te stellen hypothese dat klager op de hoogte was van de aanwezigheid van de verboden substantie, kan het louter niet-melden van de verboden substantie niet gezien worden als “deelname” aan de
tuchtinbreuk. De klachtencommissie meent dat klagers individuele toerekenbaarheid onvoldoende is aangetoond en gemotiveerd door de directie. Om deze reden is de klacht gegrond. De klachtencommissie vernietigt de bestreden beslissing. Zij acht geen verdere tegemoetkoming nodig.
Un dossier d'appel a été ouvert avec la référence BC/24-0121