Ga verder naar de inhoud

KC04/24-0080

Fondée KC - Beveren Commission des plaintes Mesure provisoire Fouille à corps
FOUILLE OP HET LICHAAM - MOTIVERING - VOORLOPIGE MAATREGEL

De klacht is tweevoudig en betreft een fouille op het lichaam enerzijds en een voorlopige maatregel anderzijds.

Wat betreft de fouille op het lichaam:
Er is een beslissing tot naaktfouille bevolen. De motivering van de fouille rustte op de aanwezigheid van een wietgeur in de toiletten, nadat deze werden verlaten door klager.
Een onderzoek aan het lichaam heeft een subsidiair karakter en moet beschouwd worden als ultimum remedium. Wanneer er andere, minder ingrijpende methoden zijn om het doel te bereiken,
zoals een onderzoek op de kledij, moet men deze eerst uit te putten. Wanneer een minder ingrijpende methode niet volstaat, moet men motiveren waarom dat zo is. De motivering voldoet niet
aan dit aspect. Er wordt enkel vermeld dat een fouille op de kledij niet volstaat, zonder te vermelden waarom een fouille aan de kledij niet volstaat.
Om deze reden is de klacht gegrond. De klachtencommissie vernietigt de bestreden beslissing. Zij acht geen verdere tegemoetkoming nodig.

Wat betreft de voorlopige maatregel:
In Collectieve Brief nr. 124 van 6 september 2013 (p.14) wordt bepaald dat, wanneer de situatie van gevaar geen enkel uitstel duldt, ook andere personeelsleden deze beslissing kunnen nemen, mits
onmiddellijke kennisgeving ervan aan de directeur, die dan een beslissing neemt. Uit rechtspraak van de beroepscommissie blijkt echter dat een dergelijke delegatie aan ander personeel in de Basiswet enkel bij bijzondere veiligheidsmaatregelen en niet in het kader van tucht wordt voorzien. Volgens de beroepscommissie zou DG EPI haar instructies, dus ook bovenstaande bepaling van de Collectieve Brief, daardoor moeten aanpassen. Door in een dergelijke delegatie te voorzien, gaat Collectieve Brief nr. 124 verder dan hetgeen op heden in de Basiswet wordt bepaald. Zodoende is het enkel de directeur, zonder uitzondering, die een voorlopige maatregel in het kader van een tuchtprocedure kan opleggen.

Klager kreeg een voorlopige maatregel opgelegd voor “de ernstige en opzettelijke aantasting van de interne veiligheid”. Klager moest hierdoor verplicht verblijven in de toegewezen verblijfsruimte.
Los van de vraag of de directie de inschatting kon maken of er in deze zaak überhaupt sprake was van een ernstige en opzettelijke aantasting van de interne veiligheid die een voorlopige maatregel
ten aanzien van klager rechtvaardigde, blijkt uit de beschikbare stukken dat de voorlopige maatregel niet werd bevolen door een directeur, maar door een ander personeelslid.
De bestreden voorlopige maatregel is daarom onwettig. De klacht is gegrond. De klachtencommissie vernietigt de bestreden beslissing. Zij acht geen verdere tegemoetkoming nodig.