KC04/23-0270
Fondée
KC - Beveren
Commission des plaintes
Mesure provisoire
Fouille à corps
FOUILLE LICHAAM - VOORLOPIGE MAATREGEL - VERBODEN VOORWERPEN - VERBODEN SUBSTANTIES - MOTIVERING
De eerste klacht is gericht tegen de beslissing tot fouillering op het lichaam.
De directie moet in de beslissing tot fouillering op het lichaam ook motiveren waarom een onderzoek aan de kledij niet volstaat om na te gaan of de gedetineerde in het bezit is van voorwerpen of substanties die verboden of gevaarlijk kunnen zijn. Dit principe wordt bevestigd door de Beroepscommissie. De bestreden fouillebeslissing bevat geen motieven die aangeven waarom een onderzoek aan de kledij niet volstaat.
Om deze redenen is de eerste klacht gegrond.
De tweede klacht is gericht tegen de voorlopige maatregel.
Uit het document van de voorlopige maatregel blijkt dat het een PTDB (een penitentiair technisch deskundige bewaking) was die de beslissing ondertekende. De vermelding “io” werd met de hand toegevoegd naast diens handtekening, waardoor de klachtencommissie ervan uit gaat dat de beslissing werd genomen “in opdracht” van de directeur.
Los van de vraag of de directie de inschatting kon maken of er in deze zaak überhaupt sprake was van een ernstige en opzettelijke aantasting van de interne veiligheid die een voorlopige maatregel ten aanzien van klager rechtvaardigde, blijkt uit de beschikbare stukken dat de voorlopige maatregel niet werd bevolen door een directeur, maar door een ander personeelslid.
De bestreden voorlopige maatregel is daarom onwettig.
De tweede klacht is gegrond.
De eerste klacht is gericht tegen de beslissing tot fouillering op het lichaam.
De directie moet in de beslissing tot fouillering op het lichaam ook motiveren waarom een onderzoek aan de kledij niet volstaat om na te gaan of de gedetineerde in het bezit is van voorwerpen of substanties die verboden of gevaarlijk kunnen zijn. Dit principe wordt bevestigd door de Beroepscommissie. De bestreden fouillebeslissing bevat geen motieven die aangeven waarom een onderzoek aan de kledij niet volstaat.
Om deze redenen is de eerste klacht gegrond.
De tweede klacht is gericht tegen de voorlopige maatregel.
Uit het document van de voorlopige maatregel blijkt dat het een PTDB (een penitentiair technisch deskundige bewaking) was die de beslissing ondertekende. De vermelding “io” werd met de hand toegevoegd naast diens handtekening, waardoor de klachtencommissie ervan uit gaat dat de beslissing werd genomen “in opdracht” van de directeur.
Los van de vraag of de directie de inschatting kon maken of er in deze zaak überhaupt sprake was van een ernstige en opzettelijke aantasting van de interne veiligheid die een voorlopige maatregel ten aanzien van klager rechtvaardigde, blijkt uit de beschikbare stukken dat de voorlopige maatregel niet werd bevolen door een directeur, maar door een ander personeelslid.
De bestreden voorlopige maatregel is daarom onwettig.
De tweede klacht is gegrond.