Ga verder naar de inhoud

BC/22-0253

Non fondée Beroepscommissie Commission d'Appel Disciplinaire
TUCHT - VERBODEN SUBSTANTIES

Het inrichtingshoofd stelt dat de drugshond aangeeft dat klager minstens in contact is geweest met verboden substanties. Het in aanraking komen met drugs, zegt evenwel niets met zekerheid over het mogelijke bezit (en gebruik) ervan, terwijl enkel het bezit of de handel een tuchtrechtelijke inbreuk uitmaken. De reactie van een drugshond kan slechts een vermoeden opleveren van de aanwezigheid van drugs en een aanleiding zijn om verder onderzoek te voeren. De verdere fouillering van klager en de celcontrole bleken negatief en leverden geen bewijs op voor het bewezen verklaren van de tuchtinbreuk. De directie kon zich niet louter op de aanwijzingen door de drugshonden baseren om klager te sanctioneren voor het bezit van verboden substanties. Het tuchtrechtelijk verleden van klager kan daarbij ook geen aanwijzingen opleveren, dit kan enkel in rekening gebracht worden bij het bepalen van de uiteindelijke strafmaat.

Het beroep is ongegrond.

De vernietiging van de tuchtsanctie op zich maakt een voldoende tegemoetkoming uit.