Ga verder naar de inhoud

BC/22-0123

Non fondée Beroepscommissie Commission d'Appel Mesure de sécurité particulière Appel partiel sur une décision de Commission des plaintes
(VOORLOPIGE) BIJZONDERE VEILIGHEIDSMAATREGEL - HOORPLICHT - BIJSTAND RAADSMAN - KRACHT VAN GEWIJSDE - INTERNERING

Zelfs indien de interneringsbeslissing nog geen kracht van gewijsde had verkregen op het moment van de bijzondere veiligheidsmaatregel, staat wel vast dat het noodzakelijk werd geacht dat klager reeds op een regime voor geïnterneerden werd geplaatst en dat uit het administratief dossier een uitgesproken psychische kwetsbaarheid blijkt. Ook ten aanzien van (nog) niet geïnterneerde psychisch kwetsbare gedetineerden, geldt dat de directeur erover moet waken als behoorlijk bestuur dat zij hun hoorrecht nuttig kunnen uitoefenen tijdens het gehoor in het kader van een bijzondere veiligheidsmaatregel. De aanwezigheid van of mogelijke vertegenwoordiging door zijn raadsman, zou klager daarentegen wel toegelaten hebben alsnog nuttig voor zijn standpunt op te komen, hetgeen de voorliggende feiten mogelijk in een ander daglicht had geplaatst.
Louter ten overvloede wordt vastgesteld dat gebruikt werd gemaakt van een formulier VM in het kader van de tuchtprocedure, terwijl uit het dossier blijkt dat er in feite een voorlopige BVM werd genomen door een personeelslid op grond van artikel 110§3 van de basiswet. Het loutere feit dat deze voorlopige BVM werd genoteerd op een standaardformulier voor een VM in het kader van de tuchtprocedure (artikel 145), betekent in casu echter niet het inrichtingshoofd met de daaropvolgende definitieve voorlopige maatregel de bedoeling had klager te bestraffen. Dat neemt niet weg dat de DG EPI haar instructies hieromtrent moet afstemmen op de toepasselijke bepalingen, ten einde ook naar de rechtsonderhorige gedetineerde geen verwarring te zaaien omtrent de aard van de procedure.