Ga verder naar de inhoud

BC/21-0241

Non fondée Beroepscommissie Commission d'Appel
TUCHT - TERMIJN - KLACHTENPROCEDURE

Het beroep is gericht tegen een beslissing van de Klachtencommissie van Turnhout omtrent een tuchtbeslissing met 7 dagen aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte (ATV).

Na het RAD werd appellant in kennis gesteld van het feit dat de directie hieraan een tuchtrechtelijk gevolg wilde geven. Mits het formulier ‘Mededeling aan de gedetineerde inzake de tuchtprocedure’ werd hij immers op de hoogte gesteld van de tuchtrechtelijke hoorzitting die zou plaatsvinden binnen de zeven dagen na de overhandiging van het formulier. De tuchtrechtelijke hoorzitting blijkt omwille van de uithaling van appellant een dag te zijn uitgesteld, maar deze dag valt hoe dan ook nog steeds binnen de termijn van 7 dagen zoals vooropgesteld in artikel 144 §5 lid 1 van de Basiswet. De Beroepscommissie stelt bovendien vast dat appellant geen beroep wenste te doen op een raadsman en de appellant werd zelfs in de gelegenheid gesteld om nog schriftelijke opmerkingen te maken,
waar hij zelf zonder meer aan verzaakte. De Beroepscommissie is van oordeel dat de procedure correct gevolgd werd.

De Beroepscommissie stelt in navolging van de Klachtencommissie vast dat appellant zijn argumentatie dat het RAD ‘valsheden’ zou bevatten, niet heeft aangebracht ter gelegenheid van de tuchtrechtelijke hoorzitting. Aangezien hij dit niet heeft gedaan, kon de directeur in casu niet anders dan voortgaan op de inhoud van het RAD, het enige bewijsmateriaal waar hij ter zake over beschikte. Ook in de klacht heeft appellant deze argumentatie niet verder ontwikkeld, terwijl de
Klachtencommissie er bij het onderzoek van de ontvankelijkheid terecht op wees dat de klacht zo nauwkeurig mogelijk redenen van de klacht moet vermelden.

In casu kon de alleenzetelend klachtenrechter zich baseren op het voorliggende administratief dossier om de klacht “kennelijk ongegrond” te verklaren, ook al gaf klager in zijn klacht aan dat hij verder gehoord wilde worden. Appellant had zijn twijfels omtrent de juistheid van het RAD moeten aanbrengen tijdens de
tuchtrechtelijke hoorzitting, zodat de directie er rekening mee had kunnen houden. De Beroepscommissie oordeelt dat de Klachtencommissie terecht tot de conclusie kwam dat de geïntimeerde er redelijkerwijs van kon uitgaan dat de gedane vaststellingen een inbreuk uitmaken van de Basiswet en bijgevolg aanleiding geven tot een tuchtsanctie.

Het beroep is ongegrond