Ga verder naar de inhoud

KC17/21-0008

Fondée KC - Leuven Hulp Commission des plaintes Disciplinaire
TUCHT - VERBODEN SUBSTANTIES - VERMOEDEN VAN ONSCHULD

De Klachtencommissie stelt vast dat de motivering van de bestreden beslissing in essentie steunt op het voorliggend RAD dat melding maakt van de positieve reactie van de drugshond op klager zelf en op diens vermeende broek.
De feitelijke vaststellingen in het RAD zijn weergegeven in twee zinnen, waarin hoogstens wordt gesteld dat de drugshond positief reageerde op klager en een broek. De Klachtencommissie volgt de directie waar deze stelt dat de positieve reactie van de drugshond op het lichaam van klager geldt als een indicatie die verder onderzoek naar het bezit van drugs verantwoordt.
In het RAD is evenwel nagelaten te concretiseren hoe men heeft kunnen vaststellen dat de betrokken broek wel degelijk toebehoort aan klager, nu deze geen persoonlijke kledij draagt in de gevangenis en zijn celgenoten eveneens gevangeniskledij dragen. Bovendien was klager niet aanwezig bij de celcontrole, zodat hij ook niet kon reageren op de identificatie van zijn broek als zijnde de broek waarop de drugshond positief reageerde. De Klachtencommissie besluit dat klager niet in redelijkheid en billijkheid kon worden gesanctioneerd voor de weerhouden tuchtinbreuk en dat er sprake is van een schending van het vermoeden van onschuld. De klacht is gegrond.